Kort verhaal
Yolocaust
Wij waren gelukkig. Wij hadden alle tijd terwijl wij lagen te wachten in de ijzige kou van 77 graden Kelvin. Wij waren onsterfelijk.
Min 196.15 graden Celsius, plus 196.15 graden Celsius. Beide temperaturen koken het vlees, branden de ziel uit een lichaam. Eigenlijk is er geen verschil. Maar wij waren geen lichamen. Wij waren diepgevroren wensdromen. Kleiner dan stofdeeltjes, met de belofte van een berg in ons. Het allereerste begin.
Om mij heerst duisternis. Het land verdrinkt in stilte. Het golft door de met puin bezaaide straten, stroomt naar binnen door de kapotgeslagen muren, door de gaten in de vloer en vult deze kelder. De donkere kou van buiten voelt smerig warm. Wij zijn immers bijna 200 graden Celsius onder nul gewend. De warmte is dik en zwaar en laat mij niet los. Ik wil hier niet weg.
Duizenden stemmen om mij heen, die stilaan versterven, geluidloos verdrinken.
Wij waren dromen, zoals ik al zei. Dromen van iemand anders. Wensdromen. Zelf hadden wij ook dromen, grootse dromen, klein als wij waren. Wij zouden het verschil gaan maken. Wonderen der wetenschap. Bovennatuurlijk. Goddeloos volgens sommigen. God is enkel dat waarvan men wenst dat het waar is. En daarom zijn wij God. In al Zijn glorie en al Zijn almacht. En wie aan ons twijfelt zal voor altijd dwalen in onwetendheid. Wij zijn de waarheid en het licht. Vader, moeder vergeef hen, zij weten niet wat zij doen.
Soldaten. Achttien, negentien, twintig jaar. Kinderen nog. Ik zie mijzelf in hun gedaantes, hoor mijn verdriet in hun stemmen, proef hun haat op mijn tong. Ze smaakt zoet als nectar. Hoor ze lachen. Ze doen dit met goedkeuring van het volk. Zij zijn het volk. Vierduizend wensdromen die nooit uit zullen komen. Ontelbare levens, ondergedompeld in bloed dat wordt gevierd als overwinning. Niets is kouder dan een mensenhart.
Wij hadden nog geen hart, maar waren ook niet harteloos. Wij hadden hoop. Als een van ons werd opgevist en ontdooid dan waren wij blij, want iedere uitverkoring bracht ons eigen vertrek dichterbij. Op zo’n moment was iedereen blij voor iedereen.
De zon komt op door het gat in de muur. Zwart wordt grijs. Grijs wordt beton. Licht ketst af op het stof in de lucht maar schijnt dwars door ons heen. Wij zijn onzichtbaar voor de wereld. Wij leven enkel in herinneringen. Een ouderloos kind wordt wees genoemd. Vandaag zult gij met mij in het paradijs zijn. Vrouw, zie, uw zoon! Zie, uw moeder! Hoe noem je kinderloze ouders?
Ik ben het mosterdzaadje van waaruit ieder geloof ontspruit. Ik ben het zout op de huid. Zo klein, zo groot, zo dood… Heb geen medelijden met ons. Wij hebben nooit bestaan. Heb medelijden met onze moordenaars.
Wij zouden broertjes worden. Zusjes. Neefjes. Nichtjes. Eerstgeborenen. Bloed op de deurpost smeren heeft niet geholpen. God heeft dit oord al lang verlaten. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij ons verlaten?
Stikstofdamp. Koud vuur. Mijn ouders hebben dagen gelopen om mij te redden. Een dodenmars voor mijn ongeboren leven. Ooit zou ik een vleeslichaam zijn waarvan men zou gehouden. Ik heb dorst.
Onderweg hierheen ging mijn broertje verloren. Hij viel zo uit de buik van mijn moeder. Een klompje vlees in het stof. Het hoogst haalbare. In deze open gevangenis die wij leven noemen leer je snel om je ambities bij te stellen. Zelfs de geesten lukt het niet hier weg te komen. Gelukkig hebben ze de echofoto nog.
De bommen vielen in de vroege ochtend. De explosies kwamen steeds dichterbij, als de voetstappen van een reus die met iedere stap iets kapot trapte. Een winkel. Een flatgebouw. Een school. Een ziekenhuis. Dat en ieder mens. Zo’n massale hemelvaart hadden we nog niet meegemaakt. Gezinnen, families, hele generaties. Het was mooi om ze zo samen te zien gaan, opstijgend, hun zielen stralend, verenigd. Hun lichamen een roze mist. Het is gedaan.
Internationale wetten werden gerespecteerd toen wij werden uitgewist. Alles is volgens de regels gegaan, protocollen zijn gevolgd. Dat maakt het lastig om te bepalen wat hier is gebeurd. Wij zijn nooit gebeurd. Wij waren toch al niemand. Mijn ouders, hun ouders, hun ouders. Toen de Tweede Wereldoorlog ten einde was hielden wij op te bestaan. Niemand was hier ooit iemand. Welkom in Niemand-land.
Overal glas, van ruim vierduizend genummerde buisjes. De techniek heeft ons verwekt. De techniek heeft ons gedood. Dat en ouderwetse menselijke wreedheid. Een double tap, daar kan geen slimme bom tegenop. Klopklop wie is daar? Dag dokter… Kijk hem liggen. Deze arts is uitbehandeld.
Een lichtstraal snijdt het donker open in de kelder van deze verwoeste IVF-kliniek. Ergens schijnt een zon op al het puin dat ons omringd. Deze woestijn, dit monument van onmenselijkheid. Op een berg in de verte wordt onze vernietiging gefilmd en gevierd. De Yolocaust.
Vader, in uw handen beveel ik mijn geest. Kom, broertjes. Kom zusjes. Kom neefjes en nichtjes. Dokters. Leraren. Putjesscheppers. Olijfboeren. Voor altijd een belofte. Kom, dromers. Niets kan ons raken. Niets kan ons pijn doen. Laat ons vliegen. Wij zijn vrij.
Maak jouw eigen website met JouwWeb