Kort verhaal
Niemandsland
 
                    Toen ze dan eindelijk veel te laat binnenkwam had ik geen zin meer om naar het feest te gaan.
‘Ik heb geen zin meer om te gaan,’ zei ik. ‘Iedereen is nu dronken of high of wat dan ook. Dat halen we nooit meer in.’
Een glimlach viel van haar gezicht.
‘Wil je niet weten waarom ik laat ben?’ vroeg ze. Ze kwam zo uit de kou. Rode wangen onder een wollen muts, verse sneeuw op haar jas. Zoals ze daar stond midden in de woonkamer had ik haar het liefst geslagen. Het was half twee ‘s nachts, we hadden om negen uur afgesproken.
‘Kijk niet zo,’ zei ze. ‘Als je zo kijkt ben ik altijd een beetje bang voor je.’
‘Hoe wil je dan dat ik kijk?’ vroeg ik. Ze draaide haar gezicht van me af en keek naar de tv die een eindeloze clipcarrousel van eighties classics afdraaide. Ze begon geluidloos mee te zingen. Het zag eruit alsof ze een gebed prevelde.
‘Hang je jas op,’ zei ik. ‘Je lekt.’
‘Dus we gaan niet meer?’ vroeg ze. Ik legde mijn voeten op tafel. ‘Jammer,’ zei ze en trok haar veelkleurige muts met een ruk van haar hoofd. Een explosie van rood haar. ‘Ik had nog wel zin in een feestje.’ Ze liep de kamer uit om haar jas op te hangen. Ik wreef in mijn vermoeide ogen, drukte mijn vingers diep in de kassen.
Toen ze weer binnenkwam was het alsof er een ander mens voor me stond. Ze had haar haar gefatsoeneerd, de buitenblos op haar wangen had zich over haar hele gezicht verspreid en ik zag nu pas wat ze aanhad.
Meteen daarop verdween ze weer, de keuken in, en kwam terug met twee wijnglazen en een fles rood.
Sommige mensen lopen, zij zette stappen. Ze gaf mij de fles en ik opende hem en schonk in. Ze nestelde zich in de stoel tegenover mij. Tussen ons in stond de lage salontafel met glasplaat die we afgelopen zomer van het grofvuil hadden gered, net voordat een buurjochie er een baksteen doorheen wilde gooien. Ze ging een paar keer verzitten. Ze nam een slok wijn en keek me aan over de rand van haar glas met ogen die glinsterden als waterdruppels.
‘Ik heb een tijdreis gemaakt,’ zei ze.
Ik haalde mijn voeten van tafel en liet ze hard neerkomen op de vloer, veel harder dan nodig was. Ze schrok van het geluid en ik voelde een schok van plezier. Ik pakte de afstandsbediening en zette de tv zachter.
‘Ik dacht dat je bij je ouders was.’
‘Daar gebeurde het,’ zei ze. Ze boog voorover en zette haar glas op tafel om het meteen weer op te pakken en een slok te nemen. ‘Ik vind het zo erg voor ze. Ik weet niet voor wie ik het erger vind, voor hem of voor mama.’ Ze liet het glas rusten in de bolling van haar handen en keek naar het plafond. Ik dacht aan het smeltwater dat van haar jas droop in de gang.
Ze had haar ouders geholpen met verhuizen die dag. Haar vader was vroeg dement en moest naar een zorginstelling. Het laatste half jaar was hij hard achteruit gegaan. Hij liep steeds weg en het lukte haar moeder niet hem in huis te houden. Hij was dan wel dement maar nog steeds veel sterker dan zij. De laatste keer had ze er een gebroken pols en drie gekneusde ribben aan overgehouden en haar angst was nu groter dan haar liefde. Hij herkende haar nauwelijks nog.
Hij wist ook niet meer wie ik was maar dat had hem sowieso nooit geïnteresseerd. Vanaf het begin vond hij het maar niks dat ik met zijn dochter ging en hetzelfde gold voor zijn vrouw. Maar voor feestjes en gelegenheden werd ik altijd uitgenodigd. Dan praatten ze over me in de derde persoon waar ik bij stond en probeerden me bang te maken met hun dure vrienden en hun goede smaak. Dus dat haar pa Alzheimer had zou me een zorg zijn. De laatste keer dat ik alleen met hem was en hij me niet-begrijpend aan zat te staren heb ik hem diep in zijn ogen gekeken en daarna beide middelvingers opgestoken en vlak voor zijn gezicht gehouden en gezegd: ‘Ik hoop dat je langzaam crepeert en diep van binnen alles meekrijgt.’ Geen reactie, er was niemand thuis die dag.
Ze blies een haarstreng uit haar gezicht en keek me vragend aan. We dronken ik stilte.
‘Dingen gebeuren gewoon,’ zei ik na een tijdje. ‘Het leven heeft geen reden nodig.’
‘Maar ik wel,’ zei ze. Ze pakte de afstandbediening en zette de tv harder. Het was Madonna met de live video van Dress you up.
Ze zingt dat jongens speelgoed voor haar zijn. Pleziertjes tussendoor die ze optuigt met haar liefde en daarna afgetuigd achterlaat. Hoe rijker hoe beter, zij weet er wel raad mee. Ze laat ze zien wat echt belangrijk is in het leven. Het leven dat geen reden nodig heeft. Na Madonna kwam Europe met The final countdown.
Ze zette de tv op mute. ‘Mannen met lipgloss en permanent.’ Ze zei het vol walging maar bleef gebiologeerd naar de Zweedse hardrockers kijken die ontzettend gelukkig leken. De zanger rende heen en weer over het podium, breed lachend en schuddend met zijn haren en zijn kont. Het was zo’n nep live video met te veel close ups en te weinig zweet. Het publiek stond erbij als koeien in de regen. Vooraan bij het podium gingen een paar vuisten in de lucht.
‘We vonden spullen die in geen veertig jaar het daglicht hadden gezien,’ zei ze. ‘Foto’s van vakanties die we allang vergeten waren. Balpennen en stickers met namen van merken die niet meer bestaan. Foto’s van zijn diensttijd. Hij was echt knap vroeger.’ Ze dronk haar glas uit. Ik leegde de mijne ook en vulde ze allebei weer.
Ik dronk gulzig.
‘Waarom mag je vader mij niet?’ vroeg ik.
‘Alsjeblieft zeg. Moeten we het daar nu over hebben?’
‘Waarom niet? In feite gaat het er altijd over. Al vanaf het begin, al vierenhalf jaar. Alleen wordt het nooit uitgesproken.’ Ik stond op en liep naar de keuken om een nieuwe fles te halen, haar achterlatend met de vraag die al zolang tussen ons in hing als een gordijn. Als we elkaar zagen dan schoven we het opzij en deden alsof het er nooit had gehangen. We praatten uit onze mondhoeken om het onderwerp heen, lachend en knipogend, alsof het één groot verzinsel was waar wij boven stonden.
Ik trok één voor één alle lades van het aanrecht open en rammelde met het bestek om het te laten klinken alsof ik de kurkentrekker zocht. Dat krijg je ervan als je eerlijk bent, dacht ik bij mezelf. Misschien was het inderdaad slechte timing. Misschien dat ik hoopte dat de kwetsbaarheid van het moment het makkelijker voor haar zou maken. Misschien wilde ik haar straffen. In dat moment bedacht ik me dat ik dat al die jaren al deed. Ik strafte haar voor het gedrag van haar ouders zoals haar ouders mij straften voor het feit dat ik met hun dochter verkeerde. Ik zocht alle planken af en wilde net aan de keukenkastjes beginnen toen haar stem vlak achter mij klonk.
‘Zoek je deze?’
Geschrokken draaide ik me om. In dezelfde beweging sloeg ik de kurkentrekker uit haar hand. Het ding vloog tegen de muur en viel kletterend op de keukenvloer. Gevangen in elkaars blik stonden we tegenover elkaar als boksers aan het begin van een nieuwe ronde.
‘Waarom ben je bij mij?’ vroeg ik.
‘Dat kan ik ook aan jou vragen,’ antwoordde ze.
‘In ieder geval vinden mijn ouders jou aardig,’ zei ik. ‘Ze zijn stapelgek op je. Bij jullie thuis voel ik me als een zwerfhond die is komen aanlopen. Hij mag even blijven maar dan moet ie weer weg.’
‘Je overdrijft,’ zei ze.
‘Jij verdedigt ze altijd,’ zei ik. Ik knielde en raapte de kurkentrekker op. Waar hij de muur had geraakt zat een diepe kras.
‘Waarom doe je dat?’ zei ik toen ik weer stond. Ik wachtte haar antwoord niet af. Ik liep de woonkamer in en vergat de fles wijn die nog op het aanrecht stond.
‘Ze weten niet beter,’ riep ze me achterna vanuit de keuken.
‘Neem de fles mee,’ riep ik terug.
Het duurde even voor ze uit de keuken kwam. Ik speelde met de kurkentrekker. Hij lag zwaar in de hand. De punt was vlijmscherp.
‘Je kan hier makkelijk iemand mee verwonden,’ zei ik. ‘Nog een geluk dat hij tegen de muur aankwam.’ Ze stond voor me en keek op me neer, de fles omgekeerd bij de hals vasthoudend als een slagwapen. Ik stak mijn hand uit om hem aan te pakken. Ze zette hem voor me op tafel.
‘Ik verdedig niemand,’ zei ze. ‘Ik kies alleen geen partij.’
‘Je heb nog steeds mijn vraag niet beantwoord,’ zei ik. ‘Jij moet de reden weten waarom ze mij niet mogen. En zolang je mij die niet vertelt dan kies je weldegelijk partij. Bij je vader kan ik me er nog iets bij voorstellen. Die was misschien toen al…’ Ik opende de fles en schonk onze glazen vol. ‘Je moeder heeft me nooit een kans gegeven. Die is alleen maar bang haar macht over jou te verliezen.’ Het tv-scherm vuurde stroboscopische lichtflitsen de kamer in en deed onze glazen flonkeren.
‘Ik weet wat je gedaan hebt bij papa,’ zei ze.
Die nacht was het begin van het einde van alles. Zo gaan die dingen, weet ik nu. Ineens gebeurt het. Ik had dat in beweging gezet met mijn twee opgestoken middelvingers. Mijn woede had het van mijn verstand gewonnen en nu stond mijn verstand stil bij het feit dat ik me zo had laten gaan. Ik had die ouwe met rust moeten laten. Een jaar later was ie dood. Ontsnapt uit de zorginstelling en onder een auto gewandeld. Een stadsbus om precies te zijn. Een vervoersmiddel waar hij als notaris nooit gebruik van had hoeven maken. Zo zie je maar, geduld is een schone zaak en Roald Dahl had gelijk: wraak moet je koud serveren. Nu smaakte het nergens naar.
We praatten tot het ochtend werd. ‘Hoe kon je zo wreed zijn?’ waren haar laatste woorden toen we afscheid namen bij de deur. Het had de hele nacht gesneeuwd. Er lag een kuitdiep pak, dik en stijf als opgeklopt eiwit, waarin haar voetstappen diepe gaten achterlieten. Iedere stap sloeg een gat in ons gedeelde verleden.
Ik bleef rillend in de deuropening staan en keek haar na. Haar rode haar dat onder haar muts uit over haar schouders stroomde als lava langs een kraterhelling. Bij iedere stap die ze zette trok ze haar benen hoog op om de sneeuwlaag zo min mogelijk te beschadigen. Toen ik later die ochtend de deur uit moest om boodschappen te doen volgde ik haar spoor, plantte mijn schoenen in haar voetstappen. Even waren we weer samen. Op de hoek van de straat bogen die van haar af en scheidden zich onze wegen. Ik keek ze na en wist waar ze heenliepen, had ze blind kunnen volgen. Op de terugweg wiste ik alle sporen uit door mijn voeten door de sneeuw te slepen. Thuisgekomen waren mijn tenen stijf bevroren. Mijn schoenen zette ik voor de loeiende kachel en vergat ze daar. De volgende dag was het leer uitgedroogd en gebarsten.
Een sergeant die het hooguit tot adjudant kon schoppen. Werkvolk, kanonnenvoer. Niet goed genoeg voor dochterlief. Dat was wat er onder de streep stond toen ik met een kop koffie in mijn handen en droge sokken aan mijn voeten de balans opmaakte van ons nachtelijke gesprek. We hadden ons altijd tegen het idee van klassenverschil verzet, maar in ons hart wisten we wel beter. Vroeg of laat zou het zich openbaren en dat is precies wat er gebeurde toen ik haar vader verwenste. Ik was er ingetrapt. Dit was het bewijs dat ik uit een ander milieu kwam. Woester. Primitiever. Minder. De koffie in mijn maag verspreidde een warme gloed die geleidelijk aan zijn weg vond naar de rest van mijn lijf. Ik zat op de bank, op dezelfde plek als vannacht. Ik kneep mijn ogen samen en keek door mijn wimpers naar de stoel waarin ze had gezeten en probeerde haar voor me te zien.
Hoe langer ik nadacht over de jaren die we samen waren geweest, des te meer doorzag ik de façade waarachter onze relatie zich had afgespeeld.
De fietsvakantie in Noorwegen. We waren iedere avond totaal uitgeput omdat we veel te lang doorfietsten. We hadden ieder besef van tijd verloren omdat de zon niet onderging. Op een ochtend in week drie trapte ik in een vlaag van vermoeidheidswoede haar fiets omver. Ik had meteen spijt maar de opluchting was er niet minder om. Ze heeft de rest van de week niet met me gesproken. Als ik naast haar kwam fietsen liet ze zich terugzakken of ze schakelde bij en demarreerde. We hebben er nooit meer over gesproken.
Oud en Nieuw, twee jaar geleden. Eten bij vrienden van haar. Daarna champagne drinken en ons hardop afvragen wat de armen nu zouden doen. Om kwart over twaalf, toen iedereen voor op straat het nieuwe jaar stond te vieren ben ik er via de achterdeur tussenuit geknepen.
Na de koffie ruimde ik de lege wijnflessen op en bracht de glazen naar de keuken om af te wassen. Ik hield haar glas tegen het licht en bekeek de lipafdruk. Voor ik ‘m onderdompelde in het sop zette ik het glas nog een keer aan mijn mond op de plek waar haar lippen de rand hadden aangeraakt.
Onze eerste ontmoeting. We botsten tegen elkaar op in het donker van een circustent op een festival laat in de zomer. Chemische romantiek. En toch… was het liefde geweest, die vierenhalf jaar in het niemandsland van ons gedeelde bestaan. Maar je kan niet voor altijd in niemandsland blijven ronddolen, laat staan dat je er kan wonen.
Terug in de woonkamer zag ik dat het weer was gaan sneeuwen. Sneeuw herinnert me altijd aan de oorlog.
Utrecht, februari, 2021
 
                                        
Maak jouw eigen website met JouwWeb